Studie der Bijbel
Zijn inaugurele rede als Professor in de Griekse taal aan de Universiteit te Leipzig baarde opzien. Helemaal in lijn van zijn grote voorbeeld Erasmus pleitte Petrus Mosellanus voor een verdiepte kennis van de drie Bijbelse talen: het Grieks, het Hebreeuws en het klassieke Latijn ten aanzien van de studie van de Bijbel. Volgens hem moest de Bijbel noodzakelijkerwijs als basis voor de theologie dienen. Zoals onder humanistische Bijbelkenners gebruikelijk refereerde Mosellanus aan de kerkvaders en in het bijzonder aan Origines, Hieronymus en zelfs aan het werk van Augustinus: “De doctrina Christiana”.
De kerkvaders achtten de studie van de Bijbelse talen noodzakelijk om de oorspronkelijke inspiratie van het woord beter te kunnen bevatten. Zijn kritiek aan de scholastische theologie stoelde op drie punten, nl. dat zij zich in het Latijn van de middeneeuwen uitdrukte, gebruik maakte van dialectiek en in het toenmalige onderwijs in sterkere mate de aristotelische filosofie dan de Bijbel zelf gebruikte.
Mosellanus belichtte ook de semantische (semantiek = leer van de betekenis) en epistemologische (epistemologie = leer van de kennis) fundamenten van zijn voorkeur voor het oorspronkelijke woord en de talen. Hij was er van overtuigd dat concrete woorden en teksten, die begrippen tot uitdrukking brengen, de weg vrijmaken tot een direct besef van de werkelijkheid. Hij geloofde niet dat een abstract begrip, dat los staat van een concreet gesproken taal, een belangrijke brug tussen woord en werkelijkheid kan zijn.